Yúnnán & Sìchuān: grote hoogten, sneeuw en panda's

6 oktober 2010 - Macau, China

NĬ HĂO!!!

Ondanks dat China een ongelofelijk mooi land is om door te reizen, ben ik toch wel blij dat mijn reis door China er nu – na een maand door het zuidwesten van China te hebben gereisd – op zit. Het is namelijk allerminst een makkelijk land om door te reizen (na India is het het moeilijkst bereisbare land van alle landen waar ik tot nu toe ben geweest), niet zo zeer qua beslommeringen, maar meer qua taal en bevolking. Hoogtepunten van het tweede deel van mijn reis door China waren Lìjiāng & Shangri-la (als ik hier wat meer tijd voor had gehad en dus wat meer bezienswaardigheden in en rondom deze bestemmingen had kunnen bezoeken, dan hadden deze bestemmingen wellicht ook in de top 10 van bestemmingen gestaan) en Jiuzhaigou Natuurreservaat (dat wél in de top 10 van bestemmingen staat). Hoogtepunten van mijn reis door China in het algemeen waren de accommodatie (uitstekende prijs-kwaliteit-verhouding en boven verwachting netjes), landschappen (bergen, rijstvelden en rivieren; net als in Zuid-Afrika was vrijwel ieder tochtje er wel mooi) en het eten. Aanrader zijn dumplings (een soort deeg waar vlees en groente in zit en wat je moet dippen in een soja-chili-saus), dat misschien wel het lekkerste voedsel ter wereld is. Samen met noodlesoep is dit dan ook wat ik zowat de hele maand heb gegeten.

Minpunten waren er ook en ondanks dat ze niet gering zijn wegen ze bij lange na niet op tegen de hoogtepunten. Allereerst het grootste minpunt, de taal. Doordat bijna niemand er Engels spreekt zul je je meer dan eens Lost in Translation voelen. Hierdoor kan iets simpels als het regelen van een bus- of treinticket een hele opgave zijn. Het vinden van het juiste busstation of de juiste accommodatie is daarentegen nog veel lastiger, zeker in Chinese supersteden als Kūnmíng en Chéngdū. Een ander groot minpunt is de bevolking. Ik denk dat veel reizigers het met me eens zullen zijn dat veel Chinezen tot de meest misselijke mensen behoren die hier op deze aardbol rondlopen. Vrijwel iedereen probeert je op te lichten (je kunt er van uitgaan dat je altijd teveel betaald; in restaurants hebben ze zelfs vaak twee menukaarten met verschillende prijzen voor Chinezen en westerlingen) en ze zijn vaak allerminst behulpzaam (meer dan eens kreeg ik nog voordat ik de vraag ook maar überhaupt gesteld had al ‘nee’ als antwoord). Ook zijn het best wel smeerpijpen, niet alleen vanwege wat ze allemaal eten (ze eten hier werkelijk alles) maar nog veel meer vanwege hoe ze zich gedragen. Om je heen wordt er namelijk voortdurend gerocheld (zelfs de vrouwen doen dit) en de groene spuwt men vervolgens op alle denkbare plaatsen op de grond. Roken (99% van de Chinese mannen rookt) gebeurt ook overal, zelfs in het openbaar vervoer. Dit kan soms best wel eens smerig zijn, zeker als je in een slaapbus zit. En de as en de sigaret zelf verdwijnt ook weer gewoon op de grond. Wat ik jullie ook niet wil onthouden zijn de openbare toiletten. Deze hebben namelijk niet altijd afgesloten hokjes, waardoor je er regelmatig een Chinees aantreft die er zijn behoefte doet. En wat behoefte doen betreft. Baby’s hebben hier vaak geen luier aan, maar een gat in hun broek waardoor ze als ze moeten poepen dit gewoon op de grond doen. Ik zelf zag dit in de trein gebeuren, waarna er een dampende keutel op de rode loper lag. Naast de taal en de bevolking zijn ook de hoge entreeprijzen een minpunt. Voor de meeste bezienswaardigheden betaalde ik meestal zo’n tien tot vijftien euro (ter vergelijking: van mijn dagelijkse budget, zo’n 25 euro, spendeerde ik per dag gemiddeld zo’n 7,50 euro aan entreeprijzen, 7,50 euro aan accommodatie en eten en 10 euro aan transport), al moet ik wel zeggen dat je over het algemeen wel waar voor je geld krijgt. Desalniettemin blijft het duur, want transport (bussen en kabelwagons) is hier vaak niet bij inbegrepen. Gelukkig heb ik wel tientallen euro’s kunnen besparen met mijn ISIC-kaart (studentenkaart) en ik raad iedereen die ook naar China wil gaan dan ook aan deze aan te schaffen. Een laatste minpunt zijn de Chinese toergroepen. Werkelijk overal kom je ze tegen. Nu heb ik sowieso al een hekel aan toeristen (en ik denk met mij ook de meeste andere reizigers), maar als ze dan ook nog eens overal de rust komen verstoren en continu op jouw foto’s verschijnen dan is dat soms best irritant. Gelukkig heb ik ze wel vaak kunnen ontvluchten, maar helaas was dit lang niet altijd mogelijk.

Wat me overigens erg opviel tijdens mijn reis door China is dat China erg hard op weg is een economische wereldmacht te worden. Het land is één grote bouwput en je ziet dan ook overal nieuwe appartementenblokken, kantoortorens en wegen gebouwd worden. Naast bouwnijverheid is er ook ontzettend veel industrie en landbouw en – ondanks dat China nog een lange weg te gaan heeft – ben ik er van overtuigd dat er ooit een moment zal komen dat het eenzelfde welvaartspeil als Amerika en Europa zal bereiken. Opvallend was verder hoe weinig westerse medereizigers je er soms tegenkomt; alleen in Yángshuò, Dàlĭ, Lìjiāng & Shangri-la en Chéngdū zag ik veel westerlingen. In de langeafstandsbussen en –treinen was ik vrijwel altijd de enige westerling en de slaapzalen had ik ook best vaak voor me alleen. Dit alles maakt dan ook dat veel Chinezen westerlingen nog steeds als iets bijzonders zien met als gevolg de nodige begroetingen, fotokiekjes en starende blikken. Maar ook dat je je soms eenzaam voelt, aangezien je met de meeste Chinezen niet kunt communiceren.

Dag 211: Tiger Leaping Gorge, China

Vanmorgen ben ik vroeg opgestaan, omdat ik om half 8 een bus vanuit Lìjiàng naar de Tiger Leaping Gorge had. Een wandeling hier is van obscuur avontuur naar de ‘niet te missen’ ervaring van noordelijk Yúnnán gegaan en is de hype goed waard. De kloof (Hǔtiào Xiá), één van de diepste ter wereld, meet 16km lang en is een duizelingwekkende 3900m van de wateren van Jinsha Rivier (Jīnshā Jiāng) tot de sneeuwbedekte bergtoppen van Hābā Shān (Haba Gebergte) in het westen en Yùlóng Xuêshān in het oosten. Tegen de middag nam ik in Qiáotóu een minibusje naar Walnut Garden, waar ik ook zou overnachtte. In tegenstelling tot de meeste wandelaars besloot ik niet van Qiáotóu naar Walnut Garden te wandelen om vervolgens daar te overnachtten, maar om vanuit Walnut Garden de tegenovergestelde richting op te wandelen en vervolgens halverwege weer terug te keren. Dit omdat het eerste deel van de kloof aanzienlijk minder spectaculair is dan het tweede deel; het is immers dit tweede deel waar je alle stroomversnellingen en watervallen vindt. Tijdens het ritje per minibus naar Walnut Garden zag ik de meeste van deze watervallen al en daarnaast had ik ook mooie uitzichten op de Jinsha Rivier die door de kloof heen stroomde. In Walnut Garden aangekomen besloot ik via een pad door het bamboebos naar de Grote Waterval te wandelen. Op de kaart stond dat ik om hier te komen het eerste pad op de grote weg rechtsaf moest slaan. Dit deed ik, maar het bleek niet het juiste pad te zijn. Het juiste pad was direct na het guesthouse waarin ik overnachtte, maar viel nauwelijks op. Sowieso zijn de kaarten van de Tiger Leaping Gorge heel onduidelijk. Ik had er een stuk of vijf, maar iedere kaart was anders. Bovendien zijn de paden op de kaarten in werkelijkheid geen wandelpaden, maar meer geitenpaadjes. Verdwalen is dan ook niet moeilijk. En dit is ook wat weer gebeurde toen ik besloot in plaats van naar de Grote Waterval, naar het beste uitzichtpunt over de gehele kloof op bijna 3000m te lopen. De eigenaar van een guesthouse dat halverwege de drie uur durende klim naar het uitzichtpunt lag tekende in de modder hoe ik dit uitzichtpunt kon bereiken. Rechtdoor en dan het tweede pad rechtsaf. Maar nog voordat ik een pad had gezien dat rechtsaf ging hield het pad al op te bestaan. Ik besloot daarom maar op gevoel naar het uitzichtpunt te wandelen. Nou ja, wandelen, het was meer bergbeklimmen. Ik moest over losse stenen een steile berghelling naar boven klimmen en als er geen bomen waren geweest waar ik me aan vast had kunnen houden was ik gegarandeerd naar onder gegleden. Gelukkig is alles goed gegaan en bereikte ik na een lange, zweterige beklimming de top. Het uitzicht was mooi, maar of het het beste uitzichtpunt over de gehele kloof was betwijfel ik. Tijdens het tochtje per minibus van Qiáotóu naar Walnut Garden had ik namelijk vergelijkbare uitzichten – hetzij niet van zo hoog, maar naar mijn mening wel net zo mooi. Het was de enigszins gevaarlijke klim naar de top dan ook niet echt waard. Achteraf gezien had ik dus beter naar de watervallen kunnen lopen om deze goed te kunnen fotograferen; vanuit een minibusje over een hobbelende weg gaat dit immers niet bepaald goed.

Dag 212: Tiger Leaping Gorge, China

Vanmorgen ben ik vroeg opgestaan voor een tweede wandeling in de Tiger Leaping Gorge. Ditmaal niet omhoog, maar omlaag – langs de Jinsha Rivier naar de middelste stroomversnelling. Deze was op zich wel indrukwekkend om te zien, maar niet anders (lees: grootser of indrukwekkender) dan andere stroomversnellingen. Rond het middaguur heb ik een minibusje terug naar Qiáotóu genomen, van waaruit ik een bus naar Shangri-la nam. Shangri-la (ook bekend als Zhōngdiàn) is thuis aan afgelegen tempels, ruwe landschappen en de start van de Tibetaanse wereld. En terwijl reizigers hun weg hebben gebaand naar noordelijk Yúnnán’s andere oude dorpen is dit afgelegen stadje niet op dezelfde manier op de radar van veel mensen verschenen. Maar de overheid ziet het potentieel van het stadje om in de voetsporen van Lìjiāng en Dàlĭ te treden, waardoor Zhōngdiàn de aandacht van de overheid aanzienlijk heeft gekregen. Ambtenaren verklaarden het stadje (en daarbij ook de rest van het land) tot de locatie van het fictieve Shangrila van de Britse schrijver James Hilton, beschreven in zijn roman The Last Horizon. Verworpen als een cynische truc om toerisme omhoog te trommelen, is het zo, dat het in feite heeft gewerkt en iedereen van backpackers tot toergroepen in een bezoek heeft geïnteresseerd. Hoofdzakelijk een Tibetaans stadje (haar Tibetaanse naam is Gyeltang of Gyalthang), de hoofdreden om hier te komen is om het klooster te bezoeken en om een idee te krijgen van Tibet voor als je het niet tot het echte ding kunt maken.

Dag 213: Shangri-la, China

Vanmorgen ben ik vroeg opgestaan, omdat ik zeker wilde zijn van een busticket naar Báishuĭtái (een medewerkster van het guesthouse waarin ik verbleef vertelde me gisteren namelijk dat andere reizigers hier die dag niet heen konden doordat de enige bus naar Báishuĭtái die dag al vol was). Gelukkig had ik wel geluk, maar ik was er dan ook op tijd bij. Om 9 uur vertrok de bus richting Báishuĭtái, waar we rond het middaguur aankwamen. Báishuĭtái is een kalkstenen afzettingsplateau 108km ten zuidoosten van Shangri-la met op weg hiernaartoe enkele adembenemende landschappen en Tibetaanse dorpen. Voor de mensen die al eens in Turkije zijn geweest: het heeft wat weg van Pamukkale. Alleen dan veel kleinschaliger, want je was er binnen een half uur uitgekeken. Daarnaast was het ook erg slecht onderhouden: vrijwel alle planken op de loopbruggen waren aan het rotten en sommige delen van de loopbrug waren zelfs helemaal onbegaanbaar. Het was de 6 uur durende tocht hiernaartoe dan ook niet echt waard.

Dag 214: Shangri-la, China

Vanmorgen heb ik mijn blog geplaatst, wat wederom een aantal uur werk was (over de 1000+ foto’s besteedde ik reeds zo’n drie tot vier avonden). Wel ben ik ‘s middags nog even naar de Ganden Sumtseling Gompa, een 300-jaar-oud Tibetaans kloostercomplex met ongeveer 600 monniken, gegaan. Het klooster is het belangrijkste in zuidwest-China en is de tocht naar Shangri-la zeker waard. Persoonlijk vond ik het – na Angkor in Cambodja en het Grand Palace in Thailand – het mooiste religieuze complex dat ik tijdens mijn leven tot nu toe heb bezocht. In het kloostercomplex waren ook twee indrukwekkend boeddhabeelden die samen met de boeddhabeelden in Wat Po in Thailand en bij de Ta Cu Pagode in Vietnam tot de indrukwekkendste boeddhabeelden behoren die ik tijdens mijn leven tot nu toe heb gezien. In de namiddag heb ik om 5 uur de nachtbus naar Pānzhīhuā genomen.

Dag 215: Éméi, China

‘s Morgens vroeg kwam ik aan in Pānzhīhuā, waar ik een uurtje of zeven heb moeten wachtten op mijn trein om 12.01 uur naar Éméi. In de trein heb ik erg moeten lachen om een drietal bejaarde Chinezen dat tegenover me zat. Met z’n drieën klapten ze twee flessen sterke drank (één in de 40% en de ander in de 60% alcohol), waarna ze homofiele trekjes naar elkaar toe gingen vertonen. Zo gingen ze elkaar bijvoorbeeld zoenen en in de kont knijpen en verder haalden ze nog wat andere kinderachtige dingen met elkaar uit. Maar de rest van de tijd waren ze vooral lam en hebben ze geslapen. In Éméi kwam ik in de avond aan, waarna ik op zoek ben gegaan naar accommodatie. Bij het treinstation waren een aantal hotels (tenminste daar leek het op), maar geen van hen wilde me een slaapplek aanbieden. Waarom was me onduidelijk, maar ik betwijfel dat dit was omdat ze al volgeboekt waren (bij een hotel dat me bij een eerste poging weigerde, zag ik bij een tweede poging namelijk iemand inchecken). Ik denk dan ook dat dit komt doordat ik een westerling ben en ze me om die reden weigerden. Gelukkig vond ik na lang zoeken toch nog een dat me wél een slaapplek wilde aanbieden.

Dag 216: Lèshān, China

Vanmorgen heb ik een bus naar Lèshān genomen voor onder andere een bezoek aan de slaperig-uitziende maar inspirerende Grote Boeddha, nu ’s werelds grootste Boeddha, met een vingernagel groter dan de gemiddelde mens. Dat is de hoofdtrekpleister naar dit kleine rivieroeverstadje van slingerende, boomgedrapeerde stegen. Bloeiend van toenemende hordes Chinese toeristen (en Chéngdū forenzen dankzij de nieuwe expreswegen) heeft Lèshān veel van zijn oude kwartieren opgeknapt, maar dat is voor de meeste reizigers niet duidelijk. Het stadje is ontspannen en is ideaal voor een dagtocht vanuit de hoofdstad of een ontspanning na het beklimmen van Éméi Shān). Allereerst bezocht ik er de Grote Boeddha, waarbij alle hiervoor genoemde boeddhabeelden in het niet vallen. Uit de woorden ‘Dàfó’ en locals stralen en gebaren geanimeerd. Yup, de sereen zittende Grote Boeddha, gehouwen uit een klip-gezicht uitkijkend op de samenvloeiing van Dadu Rivier (Dàdù Hé) en Min Rivier (Mín Hé), is de trots en vreugde van de stad, een spirituele neef. Kwalificerend als de grootste Boeddha ter wereld, zijn hier de feiten: hij is 71m hoog, zijn oren zijn 7m lang, zijn wreven 8,5m breed, en je kunt picknicken op de nagel van zijn grote teen – de teen zelf is 8,5m lang. Goede genade! Na de Grote Boeddha bracht ik er een bezoek aan het Oriëntaals Boeddha Park, een nieuw bijeengebrachte verzameling van 3000 Boeddhabeelden en beeldjes vanuit heel Azië. Het park zijn belangrijkste voorwerp is een 170m-lange liggende Boeddha, waarvan gezegd wordt dat het ’s werelds langste is. Helaas kon je deze niet benaderen, omdat hij hoog uit een rots was gehouwen en hier geen pad naar toe liep. De vele andere uit de rots gehouwen boeddhabeelden in het park waren echter net zo mooi en ik vond het Oriëntaals Boeddha Park dan ook net zo indrukwekkend als de Grote Boeddha. Verder bracht ik Lèshān ook nog een bezoek aan het Mahaoya Tombe Museum (een bescheiden collectie van tombes en begrafenisartefacten daterend van de Oostelijke Han dynastie) en Wuyou Tempel (een klooster dat net als de Grote Boeddha uit de Tang dynastie dateert met Ming en Qing renovaties). Wuyou Tempel heeft een hal (Luohan Hal) van 1000 terracotta arhat (Boeddhistische hemelse wezens, vergelijkbaar met engelen) die een ongelofelijke variëteit aan houdingen en gezichtsuitdrukkingen tentoonstellen – geen twee zijn hetzelfde. In de namiddag heb ik een expresbus naar Chéngdū genomen, waar ik in de avond aankwam.

Dag 217: Jiuzhaigou Natuurreservaat, China

Aanvankelijk wilde ik vandaag enkele bezienswaardigheden in Chéngdū bezoeken om vervolgens in de middag een bus naar Jiŭzhàigōu te nemen, maar op het busstation werd me echter verteld dat er alleen ’s morgens bussen naar Jiŭzhàigōu vertrokken waardoor ik halsoverkop besloot mijn plannen te wijzigen. Ik had nog niet ontbeten en aangezien de busrit zo’n 13 uur duurde haalde ik snel mijn bagage bij het hotel op en scoorde ik een ontbijt voor in de bus. De busrit zelfs was vreselijk, nu ze gedurende zowat de gehele rit aan de weg aan het werken waren (in 2008 was hier namelijk een aardbeving geweest die aan zo'n 70.000 mensen het leven heeft gekost en vrijwel alles in dit gebied heeft verwoest). Gevolg was dat we tot meerdere malen toe tientallen minuten stilstonden en dat we als we wel reden flink door elkaar werden geschud. Gelukkig was – met name het tweede gedeelte van het ritje (door een kloof en langs een meer) – wel erg mooi. In de avond arriveerde ik in Jiŭzhàigōu, waar ik samen met een Chinees een kamer deelde.

Dag 218: Jiuzhaigou Natuurreservaat, China

Net binnen Sìchuān’s noordelijke grens ligt Jiuzhaigou Natuurreservaat, een nationaal park en VN Wereld Biosfeerreservaat. Om dingen maar meteen uit de weg te ruimen: je hoort gegrom over de peperdure ticketkosten (zonder korting 220 Chinese yuan, zo’n 24 euro / met korting 170 Chinese yuan, zo’n 18 euro; hierbij is het busticket à 90 Chinese yuan, zo’n 10 euro, niet inbegrepen) en afkeuring van het ‘te-veel-toeristen’ syndroom (méér dan 1,5 miljoen bezoekers per jaar en dit was nog vóór de opening van het vliegveld). Dat is helemaal waar, maar zeg, ‘Fok!’ en ga toch – het is een nationale schat en je vergeet een bezoek aan deze plaats nooit. Jiŭzhàigōu, dat ‘Negen Dorpen Geul’ betekent refereert naar de negen Baima Tibetaanse dorpen die in de vallei kunnen worden gevonden. Het gebied is licht besprenkeld met Bön gebedsvlaggen, chörten en gebedswielen die tegen de klok in ronddraaien, aangedreven door de stroom van de rivieren. Volgens de legende, was Jiŭzhàigōu gecreëerd toen een jaloerse duivel de godheid Wunosemo haar magische spiegel liet vallen, een cadeau van haar geliefde de krijgsheer God Dage. De spiegel viel op de grond en brak in 118 glimmende turkooizen meren. Deze poelen van snoep voor het oog zijn wat in je dromen ligt nadat je vertrekt, samen met de sneeuwkorst bergpieken en bossen en weiden thuis aan beschermde takins, gouden apen en panda’s. Binnen het natuurreservaat bracht een bus me naar een oerwoud in het andere uiteinde van het reservaat, van waaruit ik terug naar de ingang ben gewandeld. Over hetgeen ik onderweg zag kan ik eigenlijk heel kort zijn: meren, watervallen, meren, watervallen, meren, watervallen, enzovoorts. Ieder meer had weer een andere kleur blauw (sommige zelfs meerdere!) en ik denk dan ook dat ik op het einde van de dag alle verschillende tinten blauw heb gezien. Het was nu al een ontzettend mooie plek, maar het kan nog er nog veel mooier zijn. Rond half oktober beginnen de bladeren van de bomen namelijk van kleur te veranderen (ze waren nu nog allemaal groen) en de weerspiegeling van het herfstgebladerte in de turkooizen meren is dan een lust voor het oog. Een andere tip voor iedereen die Jiuzhaigou Natuurreservaat wil bezoeken is slechts het entreeticket te kopen. Binnen vragen ze namelijk niet naar het busticket en bovendien neem je de bus eigenlijk alleen maar van en naar de ingang van het reservaat.

Dag 219: Huanglong Nationaal Park, China

Vanmorgen ben ik vroeg opgestaan, omdat ik om 7 uur de bus naar Huanglong Nationaal Park had. Onderweg hiernaartoe veranderde de regen opeens in sneeuw en ook in Huanglong Nationaal Park sneeuwde het. Ik werd dan ook door alle Chinezen aangestaard en uitgelachen omdat ik de enige was die er in een korte broek rondliep. Qua kou viel het gelukkig wel mee, alleen mijn handen en voeten waren koud. Ook had ik geen ademhalingsproblemen (het Huanglong Nationaal Park ligt op zo’n 3500m hoogte), dit in tegenstelling tot enkele Chinezen die zuurstofflessen nodig hadden. De naam beschrijft overigens de staart van een gele draak, voortglijdend door een vallei, de koning van het Xia Koninkrijk, Xiayu, helpend om de Min Rivier bij Huánglóng te creëren. Een nationaal park, het is inderdaad omzoomd door een goudkleurig calciumcarbonaat dat, in het juiste licht, er zeker toe zou kunnen leiden dat men een altruïstisch mythisch beest voor de geest roept. Al de kleuren van de regenboog zijn hier, in feite, het landschap bedekt met watervallen en terrasvormige, gekleurde kalkstenen vijvers van blauw, geel, wit en groen. Dientengevolge heeft het de bijnaam Wŭcăichí (Vijf-kleurige Poel) verdiend. Om de poelen in hun volle regenboogglorie te zien is de beste bezoektijd van het jaar september en oktober. In tegenstelling tot Báishuĭtái was dit ‘Pamukkale van het Oosten’ de drie uur durende tocht hiernaartoe wél waard. Om 3 uur heb ik de bus naar Chuānzhŭsì genomen, waar ik wederom met dezelfde Chinees een kamer deelde. Ook hier stond weer alles in de steigers, waarschijnlijk waren ze er nog steeds bezig met de wederopbouw van wat de aardbeving had verwoest.

Dag 220: Chéngdū, China

Vanmorgen ben ik vroeg opgestaan, omdat ik om 6 uur de bus terug naar Chéngdū had. De terugrit was minder hobbelig dan de heenrit, maar we stonden weer even vaak stil. Tegen de namiddag arriveerde ik in Chéngdū. Gebaseerd op de laid-back houding, bewonderenswaardige groene ruimte en plekken vol, nou, ‘oud’ Chéngdū, zou je nauwelijks weten dat de stad China’s vijfde dichtbevolkte stad is (het grotere metropolitische gebied heeft onlangs 15 miljoen bereikt en groeit zelfs voor China’s hyperbegrippen snel). ‘Charme’ – niet een woord dat vaak gebruikt wordt bij Chinese supersteden – is niet ongepast. In 2006 was Chéndū door verscheidene Chinese media als de op één na meest leefbare stad gekozen. Oh, klopt, de stad is nog steeds in China. Traditionele houten architectuur en boomgedrapeerde straten hebben geleidelijk plaats gemaakt voor neon-verlichte winkelcentra, glazige hoogbouw, of resolute praktische nieuwe appartementencomplexen. Hetzelfde onderzoek als hierboven merkte ook somber op dat Chéngdū, ondanks dat het uitmuntend leefbaar is, ook stikt van de uitlaatgassen en als derde in auto’s per inwoner rangschikt. Ondanks de drukke zijstraten boordevol gingkobomen en hibiscusbloemen, zijn er voor deze gelegenheid bijna evenveel fietsen als auto’s en bussen en uiteten met vrienden troeft nog steeds al het andere af. Je struikelt over markten, ontelbare kleine restaurants specialiserend in Sichuān snacks en parken waar oude mannen hun zangvogels uitlaten en zich buigen over een schaakspel (terwijl kastanjebruin-harige hippe personen keffend op hun telefoon voorbij wandelen). Een scheutje ouderwetse artiesten – schoenmakers, wevers, rondtrekkende tandartsen en dergelijke – hierom verspreid en je hebt levendig maar toch ontspannen Chéngdū. Ik regelde er een treinticket naar Guăngzhōu voor de volgende dag en ging vervolgens op zoek naar goedkope accommodatie. Rondom het zuid treinstation was er echter geen goedkope accommodatie, waardoor ik maar besloot terug te gaan naar het hotel waar ik eerder overnachtte. Doordat heel China vakantie heeft was hier geen plek op de slaapzaal meer beschikbaar, maar ze hadden wel nog één éénpersoonskamer over. Deze vond ik echter te duur, waardoor ik besloot op zoek te gaan naar andere goedkope accommodatie in de buurt. Deze vond ik helaas niet (alles was vol of te duur) en toen ik terug ging naar het hotel waar ik eerder overnachtte was de éénpersoonskamer ook al vergeven. De enige optie die overbleef was slapen op de bank in een soort van lobby van het hotel waar ik eerder overnachtte en dit is ook wat ik besloot te doen. Veel nachtrust kreeg ik hier echter niet, omdat ik constant wakker werd van nachtbrakers die naar de wc moesten en daarbij teveel herrie maakten.    

Dag 221: Chéngdū, China

Vandaag heb ik een bezoek gebracht aan de Reuze Panda Broed Research Basis, ongeveer 10km ten noorden van Chéngdū. De basis houdt ongeveer 50 reuze en rode panda’s, ondanks dat slechts een tiental normaal gesproken buiten zijn. Broeden is de focus hier (maart tot mei is de ‘paringsperiode’) en als je net als mij in de herfst bezoekt heb je ook de mogelijkheid om de kleine pasgeborenen in de ‘verpleegkliniek’ te zien. Ik had nog nooit eerder panda’s in het echt gezien, dus het was wel leuk om dit eens te hebben meegemaakt. De rode panda’s waren erg speels, ze klommen in bomen en renden achter elkaar aan; ik zag ze ook gevoed worden. De reuze panda’s waren daarentegen vooral lui. Aanvankelijk wilde ik na mijn bezoek aan de Reuze Panda Broed Research Basis ook nog enkele parken en een tempel bezoeken, maar hier had ik door de korte nacht eigenlijk geen energie meer voor. De rest van de middag heb ik daarom maar gespendeerd aan het uploaden van mijn foto’s (net als de vorige keer weer heel wat). ’s Avonds had ik om 23.43 uur mijn trein naar Guăngzhōu. Met twee Engelse sprak ik af samen een taxi naar het treinstation te nemen. Zij bedachten zich echter; ze wilden de bus nemen omdat deze goedkoper was en bovendien hadden ze al enkele malen een trein gemist en dat wilden ze niet nog eens meemaken. Ik had echter geen zin om een aantal uur op het station te wachtten (bussen reden maar tot een uur of 9), waardoor ik maar besloot in mijn eentje een taxi te nemen. Om kwart voor 11 vertrok ik en dit was ruim op tijd aangezien het ritje naar het zuid treinstation slechts vijftien tot twintig minuten was. Toen ik hier rond tien over elf aankwam was het er opvallend rustig en toen ik aan een Chinees mijn treinkaartje liet zien bleek dat ik niet hier, maar op een ander treinstation moest zijn (wat erg vreemd is, aangezien treinen in zuidelijke richting normaal gesproken altijd vanaf het zuid trein station vertrekken). Ik had echter geen idee welk treinstation hij bedoelde en of het dichtbij of ver weg was, het enige wat ik wel wist was dat de tijd nu echt begon te dringen. Ik vroeg aan de eerste de beste autoriksja-chauffeur of hij me naar dat treinstation kon brengen in de hoop de trein nog op tijd te kunnen halen. En ik moest deze wel halen, want het was de enige betaalbare optie om binnen twee dagen het land uit te geraken. Zou ik deze missen dan zou ik óf een vlucht moeten boeken óf de eerstvolgende trein naar Guăngzhōu moeten nemen. Beide waren echter geen reële opties: de eerste niet doordat die veel te duur was (de kosten van een vlucht, plus de kosten van het niet gebruikte treinticket, bedroegen in totaal minimaal 1100 Chinese yuan, zo’n 119 euro) en de tweede niet doordat ik – door de latere vertrektijd én de langere reistijd – daarmee niet binnen twee dagen het land uit zou geraken waardoor ik mijn visum zou moeten verlengen of een boete aan de grens zou moeten betalen. Bovendien zou ik als ik de trein zou missen ook weer een taxi terug naar de jeugdherberg moeten nemen – ook niet goedkoop – en zou ik wederom een nacht op de bank moeten doorbrengen. De autoriksja-chauffeur deed gelukkig zijn uiterste best om me op tijd bij het treinstation af te zetten. In zijn rammelende riksja scheurden we luid toeterend over de wegen en reden we vol gas door alle rode verkeerslichten. Bij één rood verkeerslicht moesten we noodgedwongen wel stoppen waarna de motor van zijn gare riksja uitviel, maar gelukkig was deze weer snel gemaakt waardoor ik even na half 12 bij het treinstation arriveerde. Doordat ik van tevoren niet naar de prijs had gevraagd had ik met hem natuurlijk weer een discussie over het bedrag dat ik hem moest betalen, maar doordat de trein bijna vertrok had ik hier niet veel tijd voor waardoor ik hem dus waarschijnlijk teveel betaalde. Eenmaal door de bagagecontrole bleek dat de hele wachtruimte leeg was en dat alle poorten die toegang gaven tot het perron op slot waren. De trein stond er gelukkig nog wel, maar hoe kwam ik binnen een paar minuten op het perron?!? Ik vroeg aan een aantal medewerkers of ze de poorten voor me konden openen, maar ze waren allerminst behulpzaam. Na ze meerdere malen te hebben gesmeekt en zelfs bijna op mijn knieën voor ze te zijn gegaan ging één van hen gelukkig wel overstag. Ik rende naar het perron en net voordat de trein vertrok sprong ik in de trein. Zucht, wat een stress, wat een avontuur.

Dag 222 t/m 224: Macau

De treinreis van Chéngdū naar Guăngzhōu duurde in totaal zo’n dertig uur, maar doordat ik twee nachten in de trein heb kunnen slapen viel dit gelukkig reuze mee. De tweede nacht werd ik al vroeg gewekt, omdat we in de vroege ochtend in Guăngzhōu arriveerden. Vanuit hier heb ik een bus naar Zhuhăi genomen, van waaruit ik vervolgens weer de Chinees-Macanese grens ben overgelopen. Bij de grens was het een drukte van jewelste: om half 10 ’s ochtends hadden al zo’n 20.000 mensen de oversteek naar Macau gemaakt (dit tegenover de 14.000 mensen die Macau op dat tijdstip al hadden verlaten). Het vinden van goedkope accommodatie was daarom dan ook niet eenvoudig. Met al mijn bagage heb ik een paar uur door de stad gelopen, maar alles was al vol of veel te duur (en dan bedoel ik ook echt veel te duur). Ik zag de bui dan ook al hangen: het werden drie nachten overnachten op het vliegveld of mijn vlucht naar Bangkok naar een vroegere datum omboeken. Gelukkig kwam ik tijdens mijn zoektocht een medereiziger tegen en toen ik aan hem vroeg waar hij verbleef verwees hij me naar een pension uit zijn reisgids. Er zouden drie mensen uitchecken vandaag en doordat ik drie nachten zou verblijven had ik geluk. Voor maar liefst 300 Macanese Pataca (zo’n 27 euro; dit tegenover de slechts 30 Chinese yuan, zo’n 3 euro, voor een bed op een slaapzaal in China) kon ik er twee nachten op een slaapzaal en één nacht in de lobby slapen. Ik was al lang blij dat me drie slapeloze nachten op het vliegveld bespaard bleven dus ik besloot het gelijk te boeken. De rest van de tweede dag heb ik wat zaken geregeld, waaronder het uploaden van mijn foto’s. De derde dag heb ik het schiereiland van Macau verkend. Macau is een stad met twee gezichten. Van de ene kant spreken de forten, kerken en het eten van de voormalige koloniale meester Portugal van een unieke Mediterrane stijl aan de Chinese kust. Van de andere kant is Macau het zelf-gestileerde Las Vegas van het Oosten. En terwijl die vergelijking opgeblazen lijkt, is het dit niet. Gedurende de laatste paar jaar heeft charismatisch-maar-slaperig klein Macau een soort van hausse ervaren die normaal geassocieerd wordt met steden als Shànghāi. Maar in plaats van wolkenkrabbers en kantoortorens is de constructie hier enkel en alleen Vegas-achtige mega-casino’s en hotels. De reden is, natuurlijk, dat casino’s legaal zijn in Macau, terwijl zij in China en nabij Hong Kong niet legaal zijn. Het is een grote markt… Er is echter veel meer in Macau dan gokken. Het schiereiland en de eilanden van Coloane en Taipa vormen een kleurrijk palet van pastels en geordend groen. De Portugese invloed is overal: met kinderkopjes geplaveide zijsteegjes, barokke kerken, stenen forten, Art Deco gebouwen en rustgevende parken en tuinen. Het is een unieke mix van Oost en West dat erkend is door Unesco, die in 2005 30 gebouwen en pleinen gezamenlijk tot het Historische Centrum van Macau Werelderfgoedterrein benoemde. Er zijn ook verscheidene wereldklasse musea. Vooral als je een tijdje in China bent geweest zul je net als mij ook ondervinden dat er een afzonderlijk verschillend gevoel voor Macau is. Terwijl ongeveer 95% van de inwoners Chinees is, wordt de rest vooral gevormd door Portugezen en Macanezen (mensen met gemengd Portugees, Chinees en/of Afrikaans bloed). Het is de fusie van Mediterrane en Aziatische mensen, levensstijlen, temperamenten en voedsel – oh, het voedsel – dat Macau zo leuk maakt.

Foto’s

5 Reacties

  1. dien mam:
    10 oktober 2010
    He Zoonlief,

    Ik reageer nu pas want eer ik al die foto's had gezien waren we een paar dagen verder. Nu nog even aftellen en krijg je bezoek. Kun je weer eens met je vriendjes gaan feesten. Jij zult komende week wel weer eens een pilsje moeten vatten na die alcohol loze tijd. Anders kun jij al thuis blijven als jullie in gedronken hebben.
    Take care. Dikke kus.
    De Gerlachertjes
  2. dien mam:
    10 oktober 2010
    He nog even wat. Lijkt wel of je in Italie bent geweets. Zag juist de foto's van Macau. Had deze eerste niet gezien. Erg mooi.
  3. Wies & Wil:
    11 oktober 2010
    Hi Roy,

    wij zijn die 2 uit Eindhoven die in Hasselt wonen. We hebben je ontmoet in de Tiger Leaping Gorge en volgen nu met veel belangstelling je blog. Wijzelf doen het wat rustiger aan, maar genieten nog 3 weken van China voor we weer naar Europa gaan, maar gaan volgend jaar zeker weer terug.
    Nog een heel fijne tijd; geniet ervan zoveel je kunt!
  4. marjo kocken:
    15 oktober 2010
    hoi roy
    hoe gaat het met je???
    heb zojuist de foto's van china bekeken, mooie foto's maak je, de panda is leuk te kijk gezet door jou.
    hier alles kits , zal blij zijn als ik zelf weer eens in het vliegtuig zit.
    hou je haaks marjo
  5. Margriet en Jos:
    19 oktober 2010
    Ha Royke, nog ff en dan kinne veer dich auch ins komme knuffele. Veer vertrikke murge en weite dat Ollie noe bie dich is. Dus diene koempel is weer doa, mit nog twie vrung. Dat is geniete he?!!Lekker Limburgs proate, fijn wah! En same get bieries drinke !Tot euver un week en veer verheuge os um dich te zeen. Veul groetjes en geniet meh lekker mit dien vrung en zeker mit de krullekop.De old kids oet Iezere xxxx